Hoe en wanneer voorafbetalen in afwijkende boekjaren: vennootschappen met een boekjaar van minder dan twaalf maanden

De fiscus schrijft voor wanneer ondernemingen hun voorafbetalingen moeten doen. Voor vennootschappen die hun boekhouding voeren per kalenderjaar (van 1 januari tot 31 december) zijn die data 10 april, 10 juli, 10 oktober en 20 december. Deze data kunnen wel één of twee dagen verschuiven als ze op een zaterdag, zondag of feestdag vallen. Voor vennootschappen die hun boekhouding niet per kalenderjaar voeren of waarvan het boekjaar langer of korter duurt, gelden andere data. In dit artikel staan we stil bij vennootschappen die een boekjaar hebben van minder dan twaalf maanden.

Waarom een korter boekjaar?

Een boekjaar kan korter zijn om verschillende redenen:

de vennootschap beslist om het boekjaar dit jaar eerder af te sluiten;

de vennootschap stopt haar activiteiten, wordt ontbonden en vereffend;

de vennootschap start midden in het kalenderjaar en wil wel op 31 december afsluiten (ze kunnen er in dit geval natuurlijk ook voor kiezen een langer boekjaar te hanteren).

In de twee eerste gevallen gaat het meestal om vennootschappen waar vroeger boekjaar en kalenderjaar wel samenvielen (van 01/01 tot 31/12).

In het laatste geval gaat het meestal om vennootschappen waar vanaf het tweede boekjaar, boekjaar en kalenderjaar samenvallen, bv. eerste boekjaar loopt van 17 maart 2014 tot 31 december 2014, tweede boekjaar loopt van 1 januari 2015 tot 31 december 2015.

De reden waarom het boekjaar korter is, heeft invloed op de vervaldata van de voorafbetalingen. Tijdens een korter boekjaar moeten er immers minder voorafbetalingen worden gedaan.

Korter boekjaar wegens vervroegde afsluiting of vereffening en ontbinding

Naar gelang het kwartaal waarin het boekjaar afsluit, varieert het aantal voorafbetalingen dat men moet doen en de data:

afsluiting in eerste kwartaal: één voorafbetaling - volledig op 10 april;

afsluiting in tweede kwartaal: twee voorafbetalingen - telkens de helft op 10 april en 10 juli;

afsluiting in derde kwartaal: drie voorafbetalingen - telkens een derde op 10 april, 10 juli en 10 oktober;

afsluiting in het vierde kwartaal: vier voorafbetalingen - telkens een vierde op 10 april, 10 juli, 10 oktober en 20 december.

Als één van deze data een zaterdag, zondag of feestdag is, verschuift de vervaldag naar de eerstvolgende werkdag: in 2015 valt bv. 10 oktober op een zaterdag, zodat die vervaldag op 12 oktober valt.

Als de vennootschap met een korter boekjaar ook nog eens niet per kalenderjaar boekhoudt, verschuiven de bovenstaande data. De voorafbetalingen moeten dan gebeuren in respectievelijk, de tiende dag van de vierde, de zevende en de tiende maand, en de twintigste dag van de laatste maand van hun normale boekjaar van twaalf maanden.

Voorbeeld

De nv X heeft meestal een boekjaar dat loopt van 1 april tot 31 maart. Normaal gezien moet X dan voorafbetalen op 10 juli (tiende van de vierde maand), 10 oktober (tiende  van de zevende maand), 10 januari (tiende van de tiende maand) en 20 maart (twintigste van de laatste maand). Dit boekjaar wordt evenwel vroeger afgesloten.

X sluit af in mei (= eerste kwartaal): X moet één voorafbetaling doen op 10 juli;

X sluit af in september (= tweede kwartaal) X moet twee voorafbetalingen doen - telkens de helft op 10 juli en 10 oktober;

X sluit af in november (= derde kwartaal):  X moet drie voorafbetalingen doen - telkens een derde op 10 juli, 10 oktober en 10 januari;

X sluit af in februari (= het vierde kwartaal):  X moet vier voorafbetalingen doen - telkens een vierde op 10 juli, 10 oktober, 10 januari en 20 maart.

Boekjaar is korter dan twaalf maanden omdat de beroepswerkzaamheid wordt opgestart

De regeling is hier het spiegelbeeld van de regeling van een stoppende onderneming. Naar gelang het kwartaal waarin men van start gaan, zijn er meer of minder voorafbetalingen verplicht.

Naar gelang het kwartaal waarin het boekjaar begint, varieert het aantal voorafbetalingen dat men moet doen en de data:

oprichting in het eerste kwartaal: vier voorafbetalingen - telkens een vierde op 10 april, 10 juli, 10 oktober en 20 december;

oprichting in tweede kwartaal: drie voorafbetalingen - telkens een derde op 10 juli, 10 oktober en 20 december;

oprichting in derde kwartaal: twee voorafbetalingen - telkens de helft op 10 oktober en 20 december;

oprichting in laatste (vierde) kwartaal: één voorafbetaling - volledig op 20 december.
Als één van deze data een zaterdag, zondag of feestdag is, verschuift de vervaldag naar de eerstvolgende werkdag: in 2015 valt bv. 10 oktober op een zaterdag, zodat die vervaldag op 12 oktober valt.

Als de vennootschap met een korter boekjaar ook nog eens niet per kalenderjaar boekhoudt, verschuiven de bovenstaande data. De voorafbetalingen moeten dan gebeuren in respectievelijk, de tiende dag van de vierde, de zevende en de tiende maand, en de twintigste dag van de laatste maand van hun normale boekjaar van twaalf maanden.

Voorbeeld

De nv X sluit af op 31 maart. Naar gelang het moment dat de nv van start is gegaan, gelden de volgende data:

X ging van start in mei (= eerste kwartaal): X moet vier voorafbetalingen doen op 10 juli, 10 oktober, 10 januari en 20 maart;

X ging van start in september (= tweede kwartaal) X moet drie voorafbetalingen doen - telkens een derde op 10 oktober, 10 januari en 20 maart;

X ging van start in november (= derde kwartaal):  X moet twee voorafbetalingen doen - telkens de helft op 10 januari en 20 maart;

X ging van start in februari (=  het vierde kwartaal):  X moet één voorafbetaling doen - volledig op 20 maart.