Recht op ouderschapsverlof in cao nr. 64 conform Europees recht

Uw werknemers hebben bij de geboorte of de adoptie van een kind een recht op ouderschapsverlof. Zij kunnen dit recht uitoefenen op basis van de cao nr. 64 of via het koninklijk besluit van 29 oktober 1997. Cao nr. 64 is op 24 februari 2015 in de Nationale Arbeidsraad op drie vlakken aangepast.

Ouderschapsverlof op basis van cao of koninklijk besluit

Bij de geboorte of de adoptie van een kind hebben uw werknemers een individueel recht op ouderschapsverlof. Dit recht is opgenomen in de Europese richtlijn 96/34. Die richtlijn is in België door de interprofessionele sociale partners én door de regering uitgevoerd. Daardoor hebben we twee stelsels van ouderschapsverlof die naast mekaar bestaan: het ouderschapsverlof opgenomen in cao nr. 64 gesloten in de Nationale Arbeidsraad in 1997, en een recht op ouderschapsverlof dat door een koninklijk besluit van 29 oktober 1997 als een onderdeel van het stelsel van de loopbaanonderbreking is ingevoerd. Beide regelingen (cao en koninklijk besluit) kunnen niet worden gecumuleerd.

In uitvoering van de Europese richtlijn 2010/18 (d.i. de 2e aangepaste Europese ouderschapsrichtlijn) is het ouderschapsverlof sinds 1 juni 2012 door een koninklijk besluit van 31 mei 2012 met één maand van drie naar vier maanden verlengd. Beide ouders afzonderlijk kunnen het ouderschapsverlof opnemen voor elk kind jonger dan 12 jaar. Voor gehandicapte kinderen kan ouderschapsverlof worden genomen tot het kind 21 jaar is.
Dit koninklijk besluit voerde ook nog een andere nieuwigheid in namelijk het recht voor uw werknemer om voor de periode die volgt op het einde van het ouderschapsverlof een aangepaste werkregeling of een aangepast werkrooster gedurende maximum zes maanden te vragen.

Inhoud cao nr. 64bis

De interprofessionele sociale partners hebben nu in de Nationale Arbeidsraad op 24 februari 2015 cao nr. 64 op drie vlakken aangepast. Cao nr. 64bis is in werking getreden op de datum waarop hij werd gesloten.

Het ouderschapsverlof dat wordt toegekend op basis van de cao nr. 64 wordt van drie naar vier maanden verlengd. Dit recht kan door voltijdse werknemers en deeltijdse werknemers in gedeelten (dus meerdere kortere periodes) of met een vermindering van arbeidsprestaties (bv. 1/2, 1/3, 1/4, 1/5, ...) worden uitgeoefend.
Deze regeling wijkt af van de regeling in het koninklijk besluit. Het koninklijk besluit voorziet alleen in een vermindering van de arbeidsprestaties met 1/2 (8 maanden) of 1/5 (20 maanden). Bovendien geldt de vermindering van de arbeidsprestaties met 1/2 of 1/5 op basis van het koninklijk besluit enkel voor voltijdse werknemers.

De maximumleeftijd van het kind waarvoor ouderschapsverlof bij geboorte of bij adoptie wordt genomen, wordt in cao nr. 64 van vier jaar naar acht jaar verhoogd.
Dit is minder gunstig dan de regeling in het koninklijk besluit dat ouderschapsverlof verleent tot het kind 12 jaar wordt en 21 jaar voor gehandicapte kinderen.

Ten slotte wordt - identieke regeling is voorzien in het koninklijk besluit - in cao nr. 64 het recht ingevoerd voor de werknemer om voor de periode die volgt op het einde van zijn ouderschapsverlof een aangepaste werkregeling of een aangepast werkrooster voor maximaal zes maanden te vragen. De werknemer bezorgt u dan uiterlijk drie weken voor het einde van de lopende periode van ouderschapsverlof een schriftelijke aanvraag.

Keuzerecht werknemer

Uw werknemer beschikt over de keuze: het recht op ouderschapsverlof uitoefenen via de cao nr. 64 of via het koninklijk besluit van 29 oktober 1997. Het belangrijkste verschil is dat in de cao-regeling uw werknemer geen recht op een onderbrekingsuitkering heeft. Minder interessant? Dat hangt af van de situatie. Bijvoorbeeld voor werknemers die deeltijds werken en die hun recht op ouderschapsverlof willen uitoefenen zonder hun arbeidsprestaties volledig te schorsen, blijft de cao belangrijk. Ook voor werknemers die hun arbeidsprestaties willen verminderen anders dan met 1/2 of 1/5. Bovendien bepaalt cao nr. 64 dat uw werknemer het recht heeft om na afloop van het ouderschapsverlof naar zijn oude functie of een gelijkwaardige/vergelijkbare functie terug te keren. In het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 is er geen sprake van een recht op terugkeer.